-
1 main
main [mẽ]〈v.〉1 hand ⇒ handbreedte, voorhand3 haak ⇒ handvat, ring♦voorbeelden:1 la main sur la conscience • met de hand op het hart, eerlijkde main de maître • met meesterhandà main armée • gewapenderhandmettre la dernière main à qc. • de laatste hand aan iets leggen(à) main droite, gauche • (naar) rechts, linksavoir la main ferme • gezag hebbenavoir la haute main sur qc. • ergens de lakens uitdelenavoir la main heureuse • geluk hebbenil a la main leste • hij heeft zijn handen los zittendessin à main levée • tekening uit de losse handavoir les mains liées • met handen en voeten gebonden zijnde longue main • sedert lang, lang van tevorenun article préparé de longue main • een artikel waar lang aan gewerkt isne pas y aller de main morte • er flink op los slaan; overdrijvenà pleines mains • overvloedigavoir la main prompte • losse handen hebben, er gauw op los slaanpolitique de la main tendue • verzoeningspolitiekavoir les mains vides • met lege handen staanbattre des mains • klappen, applaudisserenchanger de main • van eigenaar verwisselendemander la main d'une jeune fille • de hand van een meisje vragendonner la main à qn. • iemand helpense faire la main • zich oefenenun tricot fait main • een handgebreid vestflanquer la main sur la figure à, de qn. • iemand een klap in zijn gezicht gevenforcer la main à qn. • iemand voor het blok zettenjoindre les mains • de handen vouwenlever, porter la main sur qn. • iemand (gaan) slaanmettre, prêter la main à qc. • iets ondernemen, aan iets werkenmettre la main dessus • in beslag nemen, aanhoudenmettre la main sur qc. • de hand op iets leggen, iets terugvindenmettre la main sur qn. • iemand arresteren; iemand terugvindenen mettre sa main au feu • zijn hand ervoor in het vuur stekenpasser la main dans le dos de qn. • voor iemand kruipenperdre la main • z'n vaardigheid kwijtrakenl'affaire va vous péter dans la main • de zaak zal als een zeepbel uit elkaar spatten, zal volledig de mist in gaanporter la main sur qn. • iemand een klap gevenprendre qn. la main dans le sac • iemand op heterdaad betrappenserrer la main à qn. • iemand de hand drukkentendre la main • bedelenen venir aux mains • handgemeen worden〈 sport en spel〉 il y a main! • hands!haut les mains! • handen omhoog!〈 figuurlijk〉 haut la main • zonder enige moeite, met glansfrein à main • handremtomber aux, entre, dans les mains de qn. • in iemands handen vallend' une main • met één handmanger dans la main de qn. • uit iemands hand eten, tam zijnmarcher la main dans la main • hand in hand lopen; 〈 figuurlijk〉 in volledige overeenstemming handelende la main à la main • onderhands, ‘in 't handje’de première main • uit de eerste handtravailler de ses mains • met zijn handen werkenêtre en bonnes mains • in goede handen zijnmener un cheval en main • een paard bij de toom leidence livre est en main • dit boek is uitgeleend, in gebruikprendre en main qc. • iets ter hand nementenir en main la situation • de toestand in de hand hebbenentre les mains de qn. • in iemands handen, onder iemands hoedemener par la main • met de hand leidense prendre par la main • zich vermannensous main • onder(s)hands, heimelijkje n'ai pas mon dictionnaire sous la main • ik heb mijn woordenboek niet bij de handmain courante • trapleuning, zeerelingmain de toilette • washandjefaire main basse sur qc. • iets achteroverdrukkenjouer à (la) main chaude • blindemannetje spelen〈 informeel〉 c'est du cousu main • dat is te gek, dat is puik, áfpremière main • eerste naaisterf1) hand2) handbreedte3) poot, klauw4) handvat5) boek papier [25 vel]6) handschrift -
2 Finger
Finger〈m.; Fingers, Finger〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 klebrige Finger haben, krumme, lange Finger machen • lange, kromme vingers hebbender kleine Finger • de pink〈informeel; figuurlijk〉 die Finger von etwas lassen • zich niet met iets inlaten, van iets afblijven〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 die, alle zehn Finger nach etwas lecken • zijn vingers naar iets aflikkenFinger weg! • handen thuis, afblijven!〈informeel; figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 etwas an den (fünf, zehn) Fingern abzählen können • iets op zijn vingers kunnen natellenetwas, jemanden nicht aus den Fingern geben, lassen • iets, iemand niet uit handen geven〈 informeel〉 lass die Finger davon! • handen thuis, afblijven!〈informeel; figuurlijk〉 etwas im kleinen Finger haben • iets op zijn duimpje weten, kennen〈informeel; figuurlijk〉 die, seine Finger im Spiel haben • de hand in het spel hebben, achter iets stekenjemandem in, unter, vor, zwischen die Finger geraten, kommen • in iemands handen vallenetwas mit spitzen Fingern anfassen • iets heel voorzichtig aanpakken〈 informeel〉 etwas mit dem kleinen Finger machen • iets met het grootste gemak doen, ergens zijn hand niet voor omdraaien〈informeel; figuurlijk〉 jemanden um den (kleinen) Finger wickeln • iemand om de, een vinger winden -
3 pouvoir
pouvoir1 [poevwaar]〈m.〉2 macht ⇒ invloed, gezag, regering3 volmacht ⇒ machtiging, mandaat4 bevoegdheid ⇒ recht, macht♦voorbeelden:cela dépasse mon pouvoir • dat gaat mijn macht te bovenêtre en pouvoir de • in staat, bij machte zijn om tecela n'est pas en mon pouvoir • dat ligt niet in mijn vermogenles pouvoirs publics • de overheiddétenir le pouvoir • de macht uitoefenen, aan de macht zijnporter qn. au pouvoir • iemand aan de macht brengentomber au pouvoir de qn. • onder iemands invloed raken, in iemands handen vallen4 excéder ses pouvoirs • zijn bevoegdheden, zijn macht te buiten gaan————————pouvoir2 [poevwaar]1 kunnen ⇒ in staat zijn, vermogen2 mogen ⇒ toestemming hebben, het recht hebben♦voorbeelden:1 n'en plus pouvoir • niet meer kunnen, doodop zijn, uitgeput zijn; 〈 informeel〉in treurige staat verkeren, versleten zijnje n'y peux rien • ik kan er niets aan doenon ne peut pas ne pas l'admirer • men moet hem wel bewonderenoù est-ce que j'ai bien pu mettre mes lunettes? • waar heb ik nu toch mijn bril neergelegd? 〈 in vraagzinnen〉il peut beaucoup sur leurs décisions • hij heeft veel invloed op hun beslissingenon ne peut plus aimable • alleraardigst〈aanvoegende wijs + inversie〉 puissent les événements vous donner raison! • mogen de gebeurtenissen u in het gelijk stellen!♦voorbeelden:1. m1) vermogen2) macht3) volmacht, machtiging4) recht, bevoegdheid2. v1) kunnen2) mogen3) mogelijk -
4 tomber au pouvoir de qn.
tomber au pouvoir de qn.onder iemands invloed raken, in iemands handen vallenDictionnaire français-néerlandais > tomber au pouvoir de qn.
-
5 patte
patte [paat]〈v.〉2 poot ⇒ klauw, been4 haak ⇒ schilderijhaak, vleeshaak♦voorbeelden:1 pattes d'araignée • lange, magere vingerspattes de mouche • kriebelpootpatte d'oie •〈zie ‘patte-d'oie’〉avoir la, une patte folle • met één been trekkenen avoir plein les pattes • bekaf zijn; er de balen van hebbenà quatre pattes • op handen en voetentraîner la patte • met z'n been slepenbas les pattes! • blijf er af met je poten!à pattes • met de benenwagen3 patte d'épaule • epaulet, passantmontrer patte blanche • het wachtwoord geven, zich netjes gedragenavoir les pattes croches • hebzuchtig, vrekkig zijnça ne casse pas trois pattes à un canard • dat is niet om over naar huis te schrijven, dat is niet denderendgraisser la patte à qn. • iemand omkopen, smeergeld geven aan iemandtirer dans les pattes à qn. • iemand dwars zittentomber sous la patte de qn. • in iemands handen vallenf1) poot [dier]2) klauw, been3) klep, pat -
6 tomber aux, entre, dans les mains de qn.
tomber aux, entre, dans les mains de qn.Dictionnaire français-néerlandais > tomber aux, entre, dans les mains de qn.
-
7 tomber sous la patte de qn.
tomber sous la patte de qn.Dictionnaire français-néerlandais > tomber sous la patte de qn.
-
8 jemandem in die Finger fallen
jemandem in die Finger fallenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem in die Finger fallen
-
9 tomber
tomber1 [tõbee]〈m.〉 〈 sport en spel〉————————tomber2 [tõbee]3 (weg)vallen ⇒ verzwakken, verdwijnen, dalen4 te lijf gaan ⇒ zich werpen (op), aanvallen5 worden ⇒ geraken, vallen6 vallen ⇒ vervallen, instorten7 (bij toeval) komen ⇒ verschijnen, geraken♦voorbeelden:tomber mort, raide mort • morsdood neervallenil laissa tomber ces mots • hij zei de volgende woorden〈 informeel〉 laisse tomber! • kap er mee, geef 't op!!!laisser tomber qn. • iemand laten vallen, zich niet meer voor iemand interesserenlaisser tomber qc. • iets laten vallen, iets loslaten, zich niet meer met iets bezighoudenjupe qui tombe bien • rok die goed valttomber dans les bras de qn. • iemand in de armen vallentomber dans l'escalier • op de trap vallenla rue tombe dans une autre • de straat komt op een andere straat uittomber de fatigue • van moeheid omvallenmots qui tombent des lèvres de qn. • woorden die van iemands lippen komenle stylo m'est tombé des mains • de vulpen viel uit mijn handentomber par la fenêtre • uit het raam vallenle soleil lui tombe sur les yeux • de zon schijnt in zijn ogendes toits qui tombent bien bas sur les fenêtres • laag overhangende dakentomber sur ses pieds • op zijn voeten terechtkomenle jour tombe • de avond valtle vent est tombé • de wind is gaan liggen4 ils nous sont tombés dessus • ze hebben ons overvallen, verrast5 tomber amoureux, malade • verliefd, ziek wordentomber dans une erreur • in een fout vervallentomber dans la misère • in ellende gerakenil est tombé bien bas • hij is wel diep gezonken7 ça tombe bien, mal • dat treft goed, slechtil est bien tombé • hij heeft het goed getroffentomber juste • opgaan, de spijker op de kop slaanje suis tombé en pleine réunion • ik kwam midden in de vergadering binnenvallencet article m'est tombé sous les yeux • dat artikel is me toevallig onder ogen gekomentomber sur qn. • iemand tegen het lijf lopentomber sur qc. • ergens tegenaan lopen♦voorbeelden:→ vestev2) uitvallen3) verzwakken4) aanvallen5) worden6) verschijnen, komen7) vallen (op) [datum]8) uitkomen [krant] -
10 fliegen
fliegen♦voorbeelden:in Stücke fliegen • aan stukken vliegenin den Urlaub fliegen • met het vliegtuig op vakantie gaandie Fahnen fliegen im Wind • de vlaggen wapperen in de wind4 nach Hause fliegen • naar huis vliegen, snelleneine Nachricht fliegt von Mund zu Mund • een nieuwtje gaat snel van mond tot mondmit fliegenden Händen • met bevende handenam ganzen Körper fliegen • over het hele lichaam bevenvon einer Leiter fliegen • van een ladder donderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
11 bras
bras [braa]〈m.〉1 arm3 mankracht ⇒ werkkracht, arbeider♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 avoir un bras de fer • onverbiddelijk, streng zijnbras d'honneur • obsceen gebaar voor lulbaisser les bras • (de moed) opgeven, zich gewonnen gevencette nouvelle m'a cassé bras et jambes • ik ben kapot van dat nieuws〈 figuurlijk〉 couper bras et jambes à qn. • iemand versteld doen staan; 〈 ook〉iemand vleugellam maken, iemand uitputtenouvrir les bras à qn. • iemand met open armen ontvangen; 〈 ook〉iemand vergeven, iemand de helpende hand reikentendre les bras vers qn. • iemands hulp inroepen〈 figuurlijk〉 les bras m'en tombent • nou breekt m'n klomp, ik sta pafbras dessus, bras dessous • arm in arm, gearmd〈 figuurlijk〉 se réfugier dans les bras de qn. • bij iemand z'n heil, z'n toevlucht zoeken〈 figuurlijk〉 avoir qc., qn. sur les bras • voor iets, iemand te zorgen hebben, opgescheept zitten met iets, iemandbras de vigne • wijnranktravailler à pleins bras • uit alle macht werkentomber sur qn. à bras raccourcis • zich als een razende op iemand werpen¶ à bout de bras • op armlengte; op eigen krachtà force de bras • met de sterke armdépenser de l'argent à tour de bras • met geld smijtenm1) arm2) macht3) zwengel4) armleuning5) (zee)engte6) bras [aan ra]7) voorpoot, schaar, vin -
12 sink
n. gootsteen; plaats waar leden van onderwereld samenkomen--------v. verzinken, zinken, ondergaan; tot zinken brengen; vallen; parachuutspringen; indringen; van honger omkomensink1[ singk] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 wasbak♦voorbeelden:————————sink21 (weg)zinken ⇒ (weg)zakken, verzakken3 afnemen ⇒ verflauwen, verdwijnen♦voorbeelden:sunken road • verzakte/holle wegsink to the ground • op de grond neerzijgenhis voice sank to a whisper • zijn stem daalde tot op fluisterniveausink in one's estimation • in iemands achting dalen5 his words will sink in • zijn woorden zullen inslaan/doordringenthe news finally sank into his mind • het nieuws drong eindelijk tot hem doorII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (bal) in gat/korf krijgen 〈 golf, basketbal enz.〉♦voorbeelden:sink one's head into one's hands • zijn hoofd in zijn handen laten zakkensink a pole into the ground • een paal de grond in drijvenbe sunk • reddeloos verloren zijn
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский